De schijn van werkelijk rendement – hoe de overheid opnieuw inbreuk maakt op eigendom

Het wetsvoorstel voor de tegenbewijsregeling in box 3 is onlangs aan de Tweede Kamer aangeboden. Op papier lijkt dit een stap richting herstel van rechtvaardigheid: belastingplichtigen krijgen de mogelijkheid aan te tonen wat hun *werkelijke* rendement is, zodat zij niet langer belast worden op basis van een abstract forfaitair gemiddelde. Maar bij nadere beschouwing blijkt deze regeling niets meer dan een rookgordijn. De fundamentele problemen van box 3 blijven onverminderd bestaan. In plaats van werkelijk herstel, kiezen we opnieuw voor een systeem dat economische fictie verkoopt als juridische werkelijkheid.

Het Kerstarrest: een duidelijk signaal
Na het Kerstarrest van de Hoge Raad in 2021 moest de wetgever aan de slag: het heffen van belasting over verzonnen rendementen bleek in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De wet ten behoeve van de tegenbewijsregeling pretendeert ‘werkelijk rendement’ te belasten, maar doet dat op basis van een uiterst beperkte en misleidende definitie. Waardestijgingen worden belast vóór realisatie, structurele kosten zoals onderhoud, rente, beheerslasten, afschrijving of leegstand worden uitgesloten. Zelfs in de tegenbewijsregeling blijven die kosten buiten beeld. Daardoor blijft men in feite belasting heffen over bruto ficties die losstaan van iemands feitelijke draagkracht.

In onze maatschappij hechten we aan eigendom, contractvrijheid en minimale staatsinmenging. Het eigendomsrecht – verankerd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM – vereist dat belastingheffing proportioneel en gebaseerd op reële draagkracht is. Een overheid die belasting heft over niet-gerealiseerde winst, en daarbij onvermijdelijke kostenposten negeert die onlosmakelijk verbonden zijn aan het behalen van enig rendement, ondermijnt die rechtsorde. Het zogenaamde ‘werkelijke rendement’ is niet meer dan een politieke constructie.

De toelichting bij het wetsvoorstel bevestigt deze misvatting. Daar wordt volgehouden dat rendement bestaat uit directe opbrengsten en waardemutaties van bezittingen. Alleen  de financieringskosten mogen in mindering worden gebracht op dit rendement. Maar deze definitie sluit niet aan bij wat in de economische wetenschap en de dagelijkse praktijk als gebruikelijk geldt. In elke serieuze economische benadering wordt rendement gedefinieerd als het resultaat ná aftrek van alle noodzakelijke kosten. Dat geldt zowel voor particulieren als voor ondernemingen. Belastbare winst impliceert netto-winst: gerealiseerd, beschikbaar én gecorrigeerd voor alle relevante uitgaven. Wie belasting heft over papieren winsten, zonder ruimte voor verliezen of noodzakelijke uitgaven, kiest bewust voor een boekhoudkundige illusie ten koste van de burger.

De overheid als begunstigde, niet als beschermer
Het probleem gaat dieper. De staat stelt zich op als een begunstigde partij in plaats van als een neutrale handhaver van het recht. In plaats van rendement te belasten op basis van gerealiseerde economische waarde, maakt zij aanspraak op potentiële waardestijgingen die zich nog niet hebben voorgedaan. Daarmee confisqueert zij een deel van het vermogen op basis van verwachtingen – niet op basis van realiteit. Dit belast niet alleen papieren winst, maar miskent ook dat dergelijke opbrengsten onzeker, niet liquide, en vaak pas op lange termijn realiseerbaar zijn. Hierdoor komt niet alleen uw liquiditeit onder druk te staan – de essentie van eigendomsrecht en belasting naar draagkracht wordt geweld aangedaan.

Het argument dat de rechter dit stelsel zou hebben gelegitimeerd, is een drogreden. De oude fictie van het box 3-stelsel werd immers niet zonder reden door het Europese Hof van de Rechten van de Mens verworpen: zij stond te ver af van de werkelijke economische omstandigheden van burgers. Nu we opnieuw te maken hebben met een stelsel dat belasting heft op basis van verwachte in plaats van gerealiseerde opbrengsten, zonder ruimte voor noodzakelijke kosten of verliesverrekening, is er geen enkele reden om aan te nemen dat deze nieuwe fictie wél standhoudt.

Sterker nog, toonaangevende fiscalisten verwachten dat de toepassing van de tegenbewijsregeling in veel gevallen zal leiden tot een hogere belastingdruk dan het forfaitaire rendement onder het oude systeem. Dat bevestigt dat we hier niet te maken hebben met een correctie, maar met een verharding van de oorspronkelijke onrechtvaardigheid. Wanneer een regeling die zogenaamd recht moet doen aan de werkelijke situatie in de praktijk leidt tot hogere aanslagen, dan is dat een aanwijzing dat het begrip ‘werkelijkheid’ structureel wordt misbruikt. Rechterlijke definities moeten aansluiten bij hogere rechtsnormen én bij economische realiteit. Als die realiteit wordt genegeerd – zoals hier – is de conclusie helder: het stelsel blijft juridisch ondeugdelijk en economisch onzinnig. Nieuwe toetsing aan het EVRM ligt dan ook in de rede.

De Tweede Kamer heeft zich bovendien herhaaldelijk uitgesproken tegen het belasten van ongerealiseerde waardestijgingen. Toch vormt dat juist de kern van deze wettelijke tegenbewijsregeling. De wetgever verschuilt zich achter juridische semantiek en procedurele cosmetica, terwijl het fundamentele probleem blijft bestaan: belastingheffing zonder daadwerkelijke winst, zonder rekening te houden met verlies, kosten of realisatie.

Klassiek liberale plicht
Het is de klassieke liberale plicht om deze gang van zaken niet te accepteren. Burgers mogen niet belast worden op basis van een geprojecteerde fictie. De bewijslast ligt bij de staat. Als het werkelijk menens is met rechtsherstel, dan is een fundamentele herziening onontkoombaar. Belast pas bij realisatie. Verreken verliezen. Erken noodzakelijke kosten. En vooral: wees eerlijk over wat werkelijk is.

Alleen dan komt de overheid haar belofte na: eigendom beschermen, vrijheid respecteren, en rechtvaardigheid centraal stellen.

Wat bovendien buitengewoon zorgwekkend is: hoe dieper de overheid zich in deze fiscale fictie graaft, hoe moeilijker rechtsherstel wordt en hoe groter de schade voor individuele burgers. Een extra schrijnend voorbeeld is de behandeling van het ouderlijk huis wanneer iemand langdurig in een verzorgingshuis verblijft. Na twee jaar valt dat huis in box 3, óók als ouderen hun woning willen aanhouden voor hun kind of met de hoop nog ooit terug te keren. Tegelijkertijd telt de WOZ-waarde ook mee voor de eigen bijdrage in de WLZ, waardoor sprake is van een dubbele belasting op hetzelfde bezit. Voor veel ouderen leidt dit tot een verplichte verkoop van hun huis en tienduizenden euro’s aan jaarlijkse lasten. Dit raakt juist een kwetsbare groep die vaak geen andere keuze heeft.

Dit patroon hebben we eerder gezien: bij de toeslagenaffaire, bij het Groningse gasdossier, bij de aanpak van het kindgebonden budget en bij jarenlang falend compensatiebeleid voor kleine ondernemers. Steeds weer blijkt dat wanneer de overheid haar eigen ficties boven de realiteit van mensen stelt, het wantrouwen toeneemt en herstel vrijwel onmogelijk wordt.

Politieke verantwoordelijkheid en moreel leiderschap
Het kabinet maakt zich hiermee volstrekt ongeloofwaardig, en het is onbegrijpelijk dat NSC – dat via de staatssecretaris van Financiën verantwoordelijk is – dit beleid verdedigt terwijl het zichzelf presenteert als pleitbezorger van behoorlijk bestuur. Als NSC werkelijk pal staat voor transparantie, rechtsstatelijkheid en eerlijke belastingheffing, moet zij hier nú op terugkomen.

Wij roepen Pieter Omtzigt, die zich herhaaldelijk sterk heeft gemaakt voor rechtsstatelijkheid, verantwoord begrotingsbeleid en bescherming van burgers tegen willekeur, op om zijn stem te laten horen. Juist dit soort dossiers vragen om zijn waakzaamheid.

Geschreven door John. T. Knieriem (lid Klassiek Liberaal)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *