Voor de zomer stond de hele oppositie te dringen bij de interruptiemicrofoon. Ze eisten dat het nieuwe kabinet respect zou tonen voor de rechtsstaat. Maar nog voor de herfst smeekte diezelfde oppositie het kabinet in te grijpen bij een individueel geval. Ze wilden dat een moeder en haar minderjarige zoon niet zouden worden uitgezet, ook al hadden ze volgens de geldende regels geen recht meer op verblijf. Is die vraag van de oppositie aan de minister om zich hier direct mee te bemoeien niet juist in strijd met de beginselen van de rechtsstaat?
Het antwoord op de vraag hangt samen met welke definitie van rechtsstaat je hanteert. In een politiek-bestuurlijke context zijn de meest relevante daarvan de (klassieke) liberale rechtsstaat en de sociale rechtsstaat. Hoe sympathiek beide interpretaties ook klinken, ze staan op gespannen voet met elkaar en kunnen zelfs volledig tegenstrijdig zijn.
De klassieke liberale en de sociale rechtsstaat
In de liberale rechtsstaat is de staat er om de vrijheid van het individu te beschermen tegen willekeur en al te grote inmenging van de staat. Deze interpretatie leunt sterk op de ideeën van Thorbecke. Zijn beroemde uitspraak ‘De regering behoort te regeren, niet te heersen’ laat zien dat hij geloofde in een overheid die dient, in plaats van die overheerst.
In de sociale rechtsstaat staan juist de grondrechten van burgers centraal en dient de staat deze te waarborgen. Maar zodra de burger ook aanspraak kan maken op zaken die actieve bemoeienis van de staat vereisen, botst deze opvatting met de liberale interpretatie. Actieve bemoeienis van de staat betekent per definitie dat deze plichten oplegt aan haar burgers, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe belastingen of regels. Dit verschil tussen vrijwaringsrecht en claimrecht van burgers (ook wel negatieve en positieve rechten genoemd) is dus van cruciaal belang.
Spanningen tussen vrijwaringsrecht en claimrecht
De huidige oppositie in het Parlement hanteert niet alleen (impliciet) de sociale definitie van de rechtsstaat, maar neigt er ook toe de claimrechten van burgers ruim op te vatten. De verschillen in opvatting over een ‘kinderpardon’ kunnen daaruit worden verklaard. De voorstanders van het ‘kinderpardon’ vragen er aandacht voor dat de zoon in Nederland is geboren en zijn uitwijzing naar Armenië grote negatieve gevolgen voor hem heeft, en dus zijn grondrechten worden geschonden. Hij is in Nederland geboren en getogen, en Armenië voor hem eerder een vreemd land is dan zijn thuisland. Bovendien wijzen de voorstanders erop dat de procedure lang heeft gesleept en dat de staat hierbij ook fouten heeft gemaakt. De tegenstanders van het kinderpardon wijzen erop dat de procedure voor het verblijfsrecht over het geheel genomen uitgebreid en zorgvuldig zijn geweest en dat de rechter daarbij ook rekening heeft gehouden met de fouten van de staat. De moeder van deze jongen heeft er voornamelijk zelf voor gezorgd dat de procedures zo zijn gaan slepen. Zij heeft daarmee dus het probleem helpen creëren dat haar zoon wel in Nederland is geworteld, terwijl die hier geen verblijfsrecht heeft. Een kinderpardon zou bovendien een precedent scheppen. Daarmee zouden meer kinderen (en hun ouders) in aanmerking komen voor een pardon en bestaat de kans dat aan de nu al uitgebreide procedure een nieuw hoofdstuk wordt toegevoegd waardoor die nog langer zou gaan slepen. De daarbij horende lasten worden op de samenleving als geheel afgewenteld.
Spectrum tussen liberale en sociale rechtsstaat
De interpretatie van de rechtsstaat kan de in uiterste consequentie doorgevoerde liberale of sociale rechtsstaat zijn, maar kan daar ook ergens tussenin liggen. Die interpretatie kan ook per beleidsterrein verschillen, want op het ene beleidsterrein is er ook voor liberalen meer reden voor actief overheidsingrijpen dan op het andere. De vraag welk standpunt de VVD zou moeten innemen zou een goed handvat zijn voor de herijkingsdiscussie die de VVD nu voert.
De uitkomst van deze discussie kan (en zal) uiteraard in de 21e eeuw verder gaan dan de klassieke nachtwakersstaat die Thorbecke in de 19e eeuw voorstond. Tegelijkertijd ligt het wel voor de hand dat de VVD zich profileert als de partij die altijd aandacht heeft voor de plichten die per definitie gepaard gaan met het erkennen van een claimrecht. Daarmee kunnen we ons onderscheiden van veel andere partijen die nogal eens de neiging hebben deze keerzijde van claimrechten te negeren. Daarbij past het de VVD als liberale partij bovendien in de afweging tussen claimrechten en vrijwaringsrechten op sommige punten een andere afweging te maken dan andere partijen. Dat kan ertoe leiden dat we bij sommigen onpopulaire keuzes maken, die we echter goed aan onze (potentiële) achterban kunnen uitleggen.
Welke positie moet de VVD kiezen?
Eenzijdige nadruk op de klassieke liberale rechtsstaat gaat voorbij aan de achtergestelde positie van sommige groepen die ook enige steun van de overheid behoeven. Maar wanneer in de rechtsstaat de nadruk eenzijdig ligt op claimrechten, belonen we ongewenst gedrag en zadelen we de samenleving op met steeds grotere kosten, zowel financieel als maatschappelijk. En we zien dat op veel vlakken de samenleving en de economie daarom dreigen vast te lopen.
Hieronder volgen een paar voorbeelden van onderwerpen waarop dit dilemma zeer actueel is. De lijst van onderwerpen is uiteraard niet compleet en kan moeiteloos worden aangevuld.
Recht op demonstratie
Voorstanders van een ruime interpretatie van het recht op demonstratie benadrukken dat dit recht niet of nauwelijks mag worden beknot omdat dit een ‘chilling effect’ tot gevolg kan hebben. Maar vrijheid van meningsuiting en betoging is niet hetzelfde als het recht snelwegen en sluizen te bezetten. Daarmee hinder je namelijk ook andere mensen. Als je het demonstratierecht principieel oprekt tot hinderacties komt ook de vraag in zicht of je activisten niet het recht geeft bepaalde activiteiten onmogelijk te maken, bijvoorbeeld door een haven langdurig te bezetten zodat er helemaal geen fossiele brandstoffen meer kunnen worden ingevoerd. Ook de vraag of een ’tegendemonstratie’ altijd moet worden toegestaan is een relevant. Dat levert het gevaar op dat bepaalde groepen andere groepen letterlijk en figuurlijk overschreeuwen, over een chilling effect gesproken. Een ander, nog groter risico is dat actiegroepen van uiteenlopende signatuur allen op den duur de meest assertieve vorm van demonstreren zullen kiezen, wat kan leiden tot een spiraal van agressie, die ook kan omslaan naar een geweldsspiraal. Er is uit rechtsstatelijk oogpunt dus wel degelijk goede reden om grenzen te stellen aan een absoluut recht op demonstratie.
Zelfidentificatie en validatie
Het recht jezelf te zijn is bij uitstek een liberaal uitgangspunt. Dit betekent dat wij allen het recht hebben zelf onze identiteit te definiëren. De vraag is echter of dit ook betekent dat anderen deze zelfidentificatie moeten bevestigen. Voorstanders van dat laatste brengen in dat validatie van deze zelfidentificatie nodig is, omdat je anders het bestaan van anderen niet erkent. Zij stellen daarom bijvoorbeeld voor dat van anderen kan worden verlangd dat zij de juiste voornaamwoorden (pronouns, zoals dat in de discussie volgens angelsaksisch gebruik doorgaans wordt genoemd). Op diverse plekken is dit claimrecht al in wetgeving vastgelegd. Daar valt tegen in te brengen dat dit een grote inbreuk vormt op de vrijheid van meningsuiting. Burgers wordt dan niet het recht gegund om een andere mening te uiten dan degene die wordt aangesproken.
Hatecrime en hatespeech
De rechtsstaat beschermt burgers tegen misdrijven en tegen belediging. Een vraag die hierbij zeer actueel is hoever deze bescherming moet gaan als er sprake is van haat tegen een persoon of een groep personen (bijvoorbeeld moslims of homoseksuelen). Deze hatecrimes en hatespeech kunnen een grote impact hebben op zowel een individu als een groep. De vraag is echter wel of het hebben van een (negatieve) emotie strafbaar moet zijn of strafverhogend. Moet de staat zich wel bemoeien met de emoties van haar burgers? Gaat het niet te ver dat we ‘feel crimes’ gaan introduceren, analoog aan de ’thought crimes’ waar George Orwell ons voor waarschuwde?
Recht op opvang
Voor echte vluchtelingen is het recht op opvang in Nederland een groot goed en het hoort bij de solidaire samenleving om voor vluchtelingen niet alleen plaats te maken, maar ze ook menswaardig op te vangen. Tegelijkertijd is de vraag van belang hoever dit recht van opvang moet gaan. Is er een grens aan het aantal vluchtelingen dat ons land kan opvangen (qua voorzieningen maar ook qua mogelijkheden om te integreren?). En wie bepaalt die grens dan? In het verlengde daarvan hoever het recht moet gaan van statushouders op voorzieningen. Moet hun recht zover gaan dat ze eerder in aanmerking komen voor zelfstandige huisvesting dan burgers die hier zijn geboren?
Desinformatie
Sommigen vragen er aandacht voor dat we, mede door de introductie van sociale media, blootgesteld worden aan foutieve informatie, waaronder propaganda. Zij bepleiten bescherming van de burger tegen desinformatie. Hoe nuttig een filter op onjuistheden ook zou zijn, dit betekent ook een grote inbreuk op de autonomie van burgers om zelf te kiezen welke informatie we tot zich nemen en welke informatie wij met anderen mogen delen. En wie bepaalt wat ware informatie is? Wat maakt dat diegene het bij het juiste eind heeft? Wie kan dit dan vervolgens nog controleren? En is wel te voorkomen dat dit machtige instrument in verkeerde handen valt?
Positieve discriminatie
Positieve discriminatie is een instrument om de (ervaren) ongelijkheid in de samenleving tegen te gaan. Maar positieve discriminatie is ook gewoon discriminatie, want als je bepaalde groepen bevoordeelt benader je andere. Dit is in strijd met het rechtsgelijkheidsbeginsel. Dit kan duidelijk verder gaan dan enig ongemak bij groepen die traditioneel juist werden bevoordeeld. En de nadruk op inclusie kan betekenen dat zowel werkwijze als doelstellingen van organisaties worden aangepast op de denkwereld gemarginaliseerde groepen. Dit is een inbreuk op de rechten van individuen, maar ook op die van de samenleving als geheel omdat het bewijs zich begint op te stapelen dat organisaties die volgens deze principes worden ingericht lang niet altijd, zoals vaak wordt beweerd, beter gaan presteren, maar juist slechter.
Digitaal paspoort, digitale euro
De EU werkt momenteel aan voorstellen die sterk kunnen ingrijpen op het leven van individuele burgers. Het digitale paspoort is daarvan een voorbeeld. De risico’s die daaraan zijn gekoppeld zijn echter ook aanzienlijk. Met een digitaal paspoort kunnen overheden het gaan en staan van burgers volgen en in principe dus ongewenst gedrag bestraffen. Hoe voorkomen we dat dit instrument zo wordt ingezet? En is het überhaupt wel een goed idee om dit te doen? Soortgelijke vragen zijn relevant voor de digitale euro, die het in principe mogelijk maakt dat een overheid transacties volgt en in theorie zelfs kan worden ingezet om onwenselijk geachte transacties te blokkeren.
Godsdienstvrijheid
Het recht op geloofsvrijheid is een van de meest essentiële liberale uitgangspunten en is ook vastgelegd in de Grondwet. Dat recht is echter zeker niet absoluut, en botst op grenzen wanneer die de vrijheid van anderen raakt. Voor een liberaal is het bijvoorbeeld de vraag of de islamitische oproep tot gebed (azaan) ook geluidshinder mag geven voor de buurt. Dit vraagstuk geldt overigens ook voor het beieren van christelijke klokken, maar is nog pregnanter voor de gebedsoproep die ook een geloofsverklaring bevat. Hebben burgers het recht om gevrijwaard te worden van deze geloofsbelijdenis als ze op straat lopen? En in een eigen woonkamer of slaapkamer? Mag dat vanaf zes uur ’s ochtends tot 11 uur ’s avonds zoals nu al het geval is een sommige wijken in grote steden? Moet de overheid het recht op geloofsafval waarborgen en dus individuen beschermen tegen al te grote pressie van hun voormalige geloofsgenoten? En zo ja: hoe dan? Gaat de godsdienstvrijheid ook zover dat gelovigen moeten worden beschermd tegen belediging van hun goden, heilige boeken en profeten?
(Internationaal) Recht
De opvatting die de VVD kiest over de rechtsstaat vergt een principiële discussie over de lange termijn. Op de korte termijn spelen allerlei zaken mee die in concrete kwesties van doorslaggevend belang kunnen zijn, in het bijzonder hoe zich dit verhoudt tot het (internationale) recht, inclusief internationale verdragen. Deze vraag domineert bijna alle actuele discussies die aan de rechtsstaat raken.
Voor onze principiële discussie is dit echter van secondair belang omdat onze positiebepaling primair gaat over wat wij politiek nastreven, niet wat de feitelijke (juridische) status is. In een democratische rechtsstaat bepalen de politiek-bestuurlijke opvattingen immers de juridische kaders, en niet andersom. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de juridische positie van groot belang blijft. Maar pas als we een principiële voorkeur hebben uitgesproken is een toets aan de juridische kaders van belang. Wat kunnen we in Nederland zelf beslissen over het interpreteren van die kaders? Kunnen we daarmee onze wensen (bijna) helemaal binnen deze kaders uitvoeren? Of is het nodig dat we ons ervoor inzetten deze kaders aan te passen? En zo ja: wat zou dan onze voorkeur hebben? Hierbij moeten we natuurlijk rekenen op lange en onzekere procedures, maar dat past ook wel bij een liberaal manifest dat zich op de lange termijn richt.
Conclusie: de VVD als hoeder van de rechtsstaat
De conclusie luidt dat we ons als VVD moeten profileren als hoeder van de rechtsstaat. Die rol komt ons ook toe, als erfgenamen van Thorbecke. Bij sommige van onze tegenstanders leidt dat mogelijk tot enige verbazing. Hoe kan de VVD zich opstellen als kampioen rechtsstaat terwijl we in een coalitie zitten met de PVV, waarvan de leider door de rechter is veroordeeld voor zijn ‘minder, minder, minder’ uitspraak? Ons antwoord daarop is dat Wilders niet de VVD is. En dat samenwerking in een kabinet ook niet betekent dat we die uitspraak voor onze rekening nemen. Sterker nog: we hebben daar al krachtig afstand van genomen.
Daar komt bij dat de PVV bepaald niet de enige partij is waar kritiek op mogelijk is in rechtsstatelijk opzicht. Als we onze eigen visie op de rechtsstaat helder hebben en die ook scherp naar voren kunnen brengen stelt ons dat in staat ook partijen als D66 en Groen Links aan te spreken op hun denkbeelden. Welke keuzes maken zij en welke inbreuk maken deze keuzes op het leven van individuele burgers? Bij de voorbeelden van onderwerpen die hiervoor aan de orde kwamen zijn er ongetwijfeld keuzes die in onze visie minder of helemaal niet rechtsstatelijk zijn.
Met een scherp rechtsstatelijk profiel kiest de VVD dus voor een heldere koers die we goed kunnen uitleggen, zelfs aan wie het daar niet mee eens is. En daarmee waarborgen we dat we de discussie daarover meer helpen vormgeven, in plaats dat we in de verdediging worden gedrukt.
Geschreven door Bart Drenth (Klassiek Liberaal)